Interlandelijke adoptie

Systeem en organisatie

Interlandelijke adoptie en ervaringen uit zendende landen
HCCH Guide to good practice
Het Permanent Bureau van de Hague Conference on Private International Law heeft eind 2008 de eerste handleiding voor een goede uitvoering van het Haags Adoptie Verdrag (1993) uitgebracht: The Implementation and Operation of the 1993 Hague Intercountry Adoption Convention: A Guide to Good Practice.

De nieuwe gids identificeert belangrijke zaken rond planning, instelling en operationalisatie van het wettelijke en administratieve raamwerk om het Verdrag te implementeren. Het is gericht op beleidsmakers die betrokken zijn bij de korte en lange termijn planning van het implementeren van het verdrag in hun land, maar is ook bruikbaar voor rechters, advocaten, administrateurs, maatschappelijk werkers, geaccrediteerde organisaties en andere professionals, ter begeleiding bij het implementeren van praktische of juridische aspecten van het Verdrag.

Een belangrijk aspect van de handleiding is dat hij de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ontvangende en zendende landen benadrukt om ethische praktijken rond interlandelijke adoptie te ontwikkelen en behouden. Het gaat om het belang van het kind – dit moet het fundamentele principe zijn waarop de ontwikkeling van nationale zorg en bescherming van kinderen hoort te rusten, en dit geldt evenzeer voor een ethische en kindgerichte benadering van interlandelijke adoptie.
Meer lezen


Uitspraak rechter ten aanzien van DNA-onderzoek bij mogelijk gekidnapte geadopteerde jongen
De meervoudige familiekamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 4 maart uitspraak gedaan in de zaak van het Indiase echtpaar, dat wil bewijzen dat de in Nederland geadopteerde jongen “Rahul” hun in India gestolen zoon is. Het verzoek van het Indiase echtpaar om door een DNA-onderzoek te laten vaststellen dat deze door Nederlandse ouders geadopteerde jongen hun biologische zoon is, is door de rechtbank afgewezen.

De rechtbank is van oordeel dat het mogelijk is dat Rahul het biologisch kind is van de Indiase ouders, maar heeft besloten dat het besluit van het kind of het wel of niet DNA wil afstaan zwaarder weegt dan de wens van de biologische ouders. Ook het recht van het kind om te weten wie zijn/haar biologische ouders is, oordeelt de rechtbank ondergeschikt aan de wens van het kind of het dit wil onderzoeken of niet. Omdat de geadopteerde de leeftijd van 12 jaar heeft, heeft hij zelf een stem in deze zaak. Het geadopteerde kind heeft besloten geen medewerking te willen verlenen aan DNA-onderzoek. De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige onderzoek laten doen en de deskundige oordeelde dat het kind gezien intelligentie, persoonlijkheid en sociaal systeem in staat is om een beslissing te nemen geen DNA af te willen staan. De rechtbank volgt het advies van de deskundige dat het “in het belang van de geadopteerde is dat zijn tempo maatgevend is voor alle acties inzake bewijzen van verwantschap, contact en bezoekregelingen. De controle dient bij het kind te liggen omdat hij alleen dan in staat is zijn ontwikkelingspad naar behoren te voltooien”.

Aan de zwaarwegende belangen van verzoekers moet voorbij gegaan worden, evenals aan het gestelde maatschappelijk belang en het gestelde belang van het onderzoek in India naar kidnapping, omdat het belang van het kind ook in het licht van artikel 3 IVRK zwaarder weegt. Omdat de verwantschap nu niet kan worden vastgesteld, is ook het verzoek om omgang afgewezen.


Internationale adoptie: een culturele economie van ras, geslacht en verwantschap.
Dit boek beschrijft vanuit een sociologisch-anthropologisch standpunt hoe Amerikaanse adoptieouders denken over en omgaan met de adoptie van hun in China geboren kinderen. Dorow bestudeert het risico dat de oorspronkelijke geschiedenis en familieverbanden hun waarde verliezen wanneer het kind radicaal verandert van een behoeftig derde wereldkind in een bevoorrechte eerste wereld burger.

Sarah Dorow baseert haar kwalitatieve analyse van Chinees-Amerikaanse adopties op zowel diepte-interviews, etnografische theorieën als observaties. Ze baseert het boek op interviews met en met maatschappelijk werkers bij adoptiebureaus. Hiernaast deed ze 4 maanden participerende observatie in China, waarbij ze medewerkers bij 8 tehuizen en bij adoptiebureaus in China interviewde.
In het boek worden ‘drie onmogelijke tegenstellingen’ geïntroduceerd, die spelen bij de identiteit van een adoptiekind – onmogelijk omdat ze noch opgelost, noch genegeerd kunnen worden.
  • De eerste tegenstelling is dat het adoptiekind aan de ene kant een onderwerp van economische waarde is en anderzijds van liefde en zorg; de onpersoonlijke marktwerking ten opzichte van de romantiek van een humanitaire redding.
  • De tweede vormt zich rond de moeizame invulling van verwantschap: tussen de ‘authentieke’ biologische wortels en de nieuwe ‘uitverkoren’ verwantschap van het adoptiegezin.
  • De laatste gaat om de tegenstrijdigheid in burgerschap: aan de ene kant blijft het kind onuitwisbaar buitenlands, aan de andere kant wordt verwacht dat het binnen een adoptiegezin flexibel aanpasbaar is en zich invoegt in het nieuwe systeem.
Een voorbeeld uit het eerste hoofdstuk is de vraag waarom Amerikaanse stellen kiezen voor een adoptie uit China en niet voor een binnenlandse adoptie. Aan een binnenlandse adoptie kleeft namelijk zowel het negatieve label van het politiek incorrecte ‘rijke blanke neemt arm zwart kind’ en de angst voor de mogelijke bemoeienis van een nabij aanwezige biologische moeder. Het Chinese alternatief van internationale adoptie levert een ‘schone lei’, met een onbekende en ver weg zijnde geboortemoeder. Bovendien speelt het idee dat Aziatische kinderen zich goed aan kunnen passen in de Amerikaanse maatschappij, waardoor een Aziatisch kind ‘verschillend is, maar niet te verschillend; behoeftig, maar niet te behoeftig’. Dorow ziet de voorkeur voor China gebaseerd op aannames over de gezondheid, herstelvermogen,veerkracht en raciale maatschappelijke aanvaardbaarheid (mn bij meisjes); dit in tegenstelling tot het onherstelbaar beschadigde zwart Amerikaanse kind. Hierbij opgeteld worden de het idee dat een kind gered wordt en de romantische beelden van het Verre Oosten, waardoor de extra cultuur die het gezin binnenkomt eerder een bonus dan een risico levert. 
Sara K. Dorow (2006). Transnational Adoption. A cultural economy of race, gender, and kinship.
New York: New York University Press. 331 p. ISBN 0814719724.


De opkomst en neergang van interlandelijke adoptie in de 20ste eeuw.
Aantallen adopties vanuit zendende landen naar ontvangende landen tot 2007.Peter Selman houdt al jaren aantallen rond internationale adoptie bij. In dit artikel beschrijft hij hoe de aantallen adopties wereldwijd grotendeels afnemen na 2004 en hoe de verdelingen over de zendende en ontvangende landen liggen. De top 10 ontvangende landen bestond uit de USA, Spanje, Frankrijk, Italië, Canada, Nederland, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Australië. Tussen 1998 en 2001 vond zo’n 15% totale groei plaats. In veel landen nam het aantal adopties af, maar in bv Nederland (33%) en Spanje (50%) was nog een sterke groei zichtbaar. 2001 tot 2004 toonde een groei van 25%. In 2004 vonden de meeste adopties plaats: 45.000, waarvan circa de helft naar de US. Tussen 2004 en 2007 nam het aantal adopties echter af met 17%. Dit was met name zichtbaar in ontvangende landen zoals de USA, de Scandinavische landen, Nederland en Australië. In tegenstelling hiermee vond een flinke toename plaats in Italië en enigszins in België en Frankrijk. Wat betreft de zendende landen: Vanuit China was er een groei van het aantal adopties tot 2005, waarna een afname plaatsvond. Hetzelfde zien we in Rusland, maar dan een jaar vroeger. Adopties uit Guatemala en Ethiopië stegen tot in 2007, maar het moratorium op adopties uit Guatemala stopt de adopties uit dit land. In 2007 had Guatemala de hoogste adoptie ratio van alle zendende landen: 1:100 levensvatbare geboortes kwam beschikbaar voor internationale adoptie. Dit lag alleen hoger in Korea in 1980, Roemenië in 1990/1991 (10:100) en Bulgarije (15,5:1000).

De afname in China is een bewuste keuze van het zendende land: CCAA, de Chinese adoptieautoriteit maakte zich zorgen over de vele 1-ouder adopties door alleenstaanden en/of lesbische vrouwen (dit betrof in de late negentiger jaren een derde van het totaal aantal adopties naar Amerika). Hoewel China veel voordeel heeft gehad van de internationale adopties doordat de tehuizen minder vol werden en het adoptietarief goed gebruikt kon worden, ziet men nu dat het kinderbeschermingssysteem sterk verbeterd is, er een groot interesse is voor binnenlandse adopties en het land van het negatieve imago afwil. Bij Korea spelen vergelijkbare factoren en hier nemen de teruggekeerde geadopteerden ook een rol in het standpunt rond adoptie. Bij Roemenië en Bulgarije werd de afname bevorderd door hun wens tot toetreden tot de EU.

Voor Rusland en Wit Rusland vindt er een afname plaats als reactie op de slecht gecontroleerde praktijken en schandalen. Selman concludeert dat het erop lijkt dat er een verschuiving plaatsvindt van adopties: eerst voornamelijk uit Zuid Amerika, daarna Azië en nu richting Afrika.
The rise and fall of intercountry adoption in the 21st century. P. Selman 2009. International Social Work 52:5


Geadopteerd. Interesses en gevoelens van internationaal geadopteerde kinderen
Nederlandse ouders van 1233 uit China geadopteerde en 412 uit India geadopteerde kinderen beschreven in hoeverre hun kinderen geïnteresseerd waren in hun adoptie en wat ze ervan vonden. Het bleek dat meisjes meer interesse vertoonden in hun adoptie dan jongens en dat veel kinderen er graag blank of niet-Chinees uit zouden willen zien.
Juffer F, Tieman W. 2009. Being adopted. Internationally adopted children's interest and feelings. In: International Social Work


Adopties uit de VS
Groza en McCreery bespreken in hun review dilemma’s die spelen bij de VS als zendend land in relatie tot de Haagse Conventie. Bij de adopties uit Amerika hebben de geboortemoeders het recht om te bepalen wat met hun kind gebeurt. Volgens de Haagse Conventie moet matching plaatsvinden door professionals, hiertoe bevoegd door de Centrale Autoriteit (CA) om een familie te zoeken die het best past bij de behoeftes van het kind. Het hieronderliggende dilemma is het liberale Amerikaanse uitgangspunt van zelfbeschikkingsrecht tegen het Noordwest-Europese sociaal-democratische uitgangspunt waarbij het gaat om sociale gelijkheid en het verbeteren van de omstandigheden van het kind en de voorkeur voor het bijeenhouden van biologische familie.

Groza en McCreery pleiten ervoor dat de CA in de VS in ieder geval een registratieplicht en poortwachtersfunctie op zich zou moeten nemen. Hierbij zou de CA in navolging van de HC ook prive-adopties moeten registreren en goedkeuren op adoptibiliteit, subsidiariteit en beste belang van het kind; alle adopties zouden gecheckt moeten worden en matches beoordeeld. De keuze van de geboortemoeder voor de match kan in principe behouden blijven, maar onduidelijkheid in het besluitvormingsproces van de moeder moet uitgesloten worden en de CA zou de matches moeten checken en verifieren. Groza & McCreery


Adopties uit Oost-Europa
In een onderzoek van Miller zijn 50 Oost-Europese geadopteerde kinderen (leeftijd 8-10 jr) en hun ouders 5 jaar gevolgd om de risicofactoren te kunnen koppelen aan cognitieve en gedragsproblematiek en stress bij de adoptieouders (Ref. Miller 2009).

Share by: